Nederlandse school De Spijker

Praatje : Nederlands taal- en cultuuronderwijs voor kinderen en volwassenen

Website >>

Contactadres

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Neerlandia volgen

Volg Neerlandia op Facebook Volg Neerlandia op LinkedIn

Toulouse en Occitanië

De lokale dag-/week- en maandbladen:

La Dépêche is hèt dagblad, dat elke zichzelf respecterende Toulousain leest. Er staat veel lokaal en nationaal nieuws in, weinig internationaal. Maar La Dépêche is er voor vele departementen, dus voor de Ariège is La Dépeche in krantenvorm weer anders dan in de Lot of de Aveyron.

Voor uitjes overdag en 's avonds zijn er Flash en Toulouse hebdo, weekbladen verkrijgbaar in een krantenzaak. Op internet:

www.flashebdo.com

www.intramuroshebdo.com

www.toulouscope.fr

Ook is er 'Ô Toulouse', een appli voor uw mobiel.

Een site voor ouders van kinderen van 0-12 jaar is Optimôme. Môme is een woord in het argot (franse spreektaal) voor 'kind'. Zo bent u op de hoogte van alle kinderactiviteiten die in Toulouse plaatsvinden. Een papieren magazine is eveneens verkrijgbaar, verspreid in bijv. boekwinkels of bij de mairie.

A Toulouse is een magazine wat de mairie uitgeeft.

Boudu! is een typisch Occitaanse uitdrukking voor Bon Dieu! die je nog maar zelden hoort. Met alle import (zoals wij!) gaat de taal der troubadours steeds meer verloren. Boudu! is een Toulousaans actualiteitenmagazine met een kritische noot.

Clutch is een magazine in pocketvorm voor moderne arty mensen die van beeldende kunst, muziek, theater e.d. houden. In papiervorm vindt u deze gids in theaters, bars, galeries en musea.

Mesdames, Mesdemoiselles: voor u is er de 'Viva' met actualiteiten voor vrouwen in Occitanie: Grizette!

Voor senioren heeft de mairie van Toulouse een handige gids.

Voor mensen met een handicap zijn er de sites van de mairie en van de MdpH om te bekijken. Tevens is aan te raden om contact op te nemen met een association voor de betreffende handicap: het is vaak een doolhof om de juiste hulp te vinden...

Voor studenten is er de gids van de CROUS.

Le Petit Futé is ook een handige gids, om wegwijs in de stad te raken. Deze zijn er ook op papier.

 

[Terug omhoog]

Lokale televisie- en radiouitzendingen

France 3 zendt regionale uitzendingen uit, ook in het occitaans (viure al Païs op zondag)

Occitaans valt ook te horen op : Radio Mon Pais en Radio Occitania  

Verder zijn er bijv. Sud Radio, , Toulouse FM, Altitude 93.5, radio radio, campus FM, radio présence, canal sud 92.2,

[Terug omhoog]

Lokale advertenties

Voor het (ver)kopen van huizen, 2-e handsauto's, meubels, etc. is het handig te kijken op: Le bon coin

Kijk ook eens op de site van Nederlanders.fr

[Terug omhoog]

Viooltjes in Toulouse: la maison de la violette

Halverwege de negentiende eeuw werden er viooltjes gekweekt die op lokale markten in Toulouse verkocht werden. Maar de werkelijke bloeitijd van deze kwekerij was wel aan het begin van de vorige eeuw. In de belle époque rond 1900 en ook in de halve eeuw erna vertrokken Toulousaines naar Parijs om hun boeketjes te verkopen. Deze welriekende bloemetjes werden ook elders in Europa tot aan Rusland toe geëxporteerd! Na de oorlog is er een grote crisis o.a. door zeer strenge winter in '56 en verdwijnt het grootste deel van deze teelt. Maar sinds de jaren '90 is weer leven geblazen in een van de emblemen van Toulouse.

C'est bientôt la dixième Fête de la violette - 30/01/2016 ...

Dat deze bloemetjes het hier naar hun zin hebben is soms duidelijk te zien in het voorjaar! Menig grasveld bevatten toeven met deze paarse en soms witte violettes. (Onze grote violen worden hier trouwens pensées genoemd.)

Op een paarse woonboot (péniche) vlakbij het centraal station (Gare Matabiau) is er la maison de la violette. Daar worden paarse zeepjes verkocht en badzeep, snoepjes, kaarsen, die naar viooltjes smaken of ruiken. Van oktober tot maart échte boeketjes met viooltjes. De violette de Toulouse (een speciaal soort) is een klein dubbelbladig lila bloemetje, dat natuurlijk heel lekker ruikt.

Begin februari is er op het place du Capitole een fête de la violette georganiseerd door de mairie van Toulouse.

[Terug omhoog]

De vervloekte goudschat van het Gallische Toulouse

Legenden, geschiedenis en archeologie

Willy Vanderzeypen ©

Tijdens graafwerken voor het nieuwe kanaal langs de Garonne in 1841 vinden enkele werklieden in het gehucht Les Maouris te Fenouillet zes stijve halssnoeren in goud. Haastig snijden ze de sieraden in stukken en beginnen die onder elkaar te verdelen. Een en ander lekt echter uit want gestolen goed gedijt niet. Guillaume Gaspard Belhomme, een lid van de Société Archéologique, komt het te weten en kan op de valreep nog vijf halssnoeren verwerven. Ter plekke voert hij nog enkele observaties uit. Naast de schat ontdekt hij enkele urnen met beenderresten waaruit hij besluit dat hij naar een antieke grafbijzetting kijkt. Deze uitzonderlijke gouden artefacten kan u bewonderen in de ongehoord rijke collectie van het museum Saint-Raymond te Toulouse.

Dergelijke gouden sieraden dragen Keltische krijgers vanaf de 3de eeuw v.C. tijdens hun gevechten. In vredestijd laten ze die echter bewaren in cultusplaatsen onder de bescherming van hun goden, of de beste veiligheid want daar durft niemand ze roven. Vooraleer ten strijde te trekken halen ze de snoeren op bij de druïden. Na een overwinning offeren ze bijkomend aan dezelfde goden voor de sterkte en moed die ze met het snoer als talisman hadden meegekregen.

De vijf gevonden halssnoeren zijn stijf maar plooibaar, met een opening voorzien van een kliksysteem. De metalen ring bestaat uit ineengevlochten gouddraden. Dergelijke opschik droegen ook vrouwen vanaf 1500 v.C. en werden dikwijls geofferd aan godheden die wat te maken hadden met bronnen, vijvers en rivieren.

Met dit rapport lopen we vooruit op een lijvige universitaire publicatie over de antieke geschiedenis van Toulouse (Tolosa). Het gaat beduidend beter met de archeologie in de hoofdstad aan de Garonne, vooral na de oprichting van het INRAP in 2000. Dat was broodnodig na de archeologische rampen van de vorige eeuw door een overhaastige en ondoordachte urbanisatie en de aanleg van de metro en ondergrondse parkingen.

EEN DUBBELE HEILIGSCHENNIS

De mythe van 'het vervloekte goud van Tolosa' vinden we terug in twee oeroude moraliserende verhalen. In 279 v.C. plunderen de Volca Tectosagen van Zuid-West Frankrijk samen met nog andere stammen het heiligdom van Apollo te Delphi. Deze alliantie is de geschiedenis ingegaan als de Galaten, onder leiding van de Gallische vorst Brennos, die echter te Delphi gewond raakte en nadien zelf zijn leven beëindigde om niet in de handen van de Grieken te vallen. Een gedeelte van de Galaten vestigde zich in Klein-Azië en hun naam verschijnt later in een brief van de apostel Paulus. De Volca Tectosagen nemen de goudschat van Delphi mee naar hun gebied van de Aude en Garonne, en daarmee is de zo verworven schat van Tolosa reeds vervloekt want een tempelschat roven was heiligschennis. Uit angst voor goddelijke woede en wraak offeren de Tectosagen het goud aan hun eigen goden.

De tweede legende speelt zich af in 106 wanneer de Romeinse consul Servilius Caepio een opstand van de gealliëerde Volca Tectosagen met geweld beteugelt en zich hun schat van Tolosa toeëigent. En dat is een tweede heiligschennis, opnieuw een tempelontwijding, met dramatische gevolgen. Het zou de Romein inderdaad niet goed bekomen en het goud en zilver, volgens enkele schattingen 70 ton, zou volgens sommige bronnen Rome nooit of slechts gedeeltelijk bereiken.

En zo is het 'Tolozaanse goud' voor altijd opgenomen in een uitdrukking, eerst in het Latijn (habere aurum tolosanum) en daarna in het Frans. De zegswijze geeft aan dat een onrechtmatige verwerver van rijkdommen geen geluk zal kennen, en dat hij zo zichzelf en zijn familie blootstelt aan goddelijke wraak : avoir l'or de Tolosa. In Toulouse is ook Caepio's naam blijven leven in een Occitaanse uitdrukking: es un Cépiou.

MOGELIJKE VERKLARINGEN

Geschiedenis dan. De Romein Caepio behoorde tot de senatoriale partij en had tijdens zijn consulaat politieke maatregelen genomen die ongunstig waren voor het andere kamp van de nieuwe ridderklasse. Tijdens zijn terugkeer vanuit Toulouse werd zijn karavaan beroofd van een gedeelte van de goudschat. Kwatongen beweerden achteraf dat hij die actie zelf had georganiseerd om een gedeelte van de schat te verdonkermanen.

Een jaar later, op 6 oktober, werd zijn leger nabij te Orange (Aurosio) in de pan gehakt door de opstandelingen, geholpen door de Cimbren en de Teutonen. Caepio overleefde maar kreeg nadien een dubbel rechtsgeding aangespannen door zijn politieke tegenstanders in Rome. Het militaire fiasco van Orange was voor de ridders een gedroomde gelegenheid om hun oude vijand in diskrediet te brengen en dat beeld versterkten zij met een zwarte legende. Toch staat vast dat Caepio in de fout ging tijdens die veldslag waar 80.000 Romeinse soldaten naar verluid sneuvelden. Hij weigerde namelijk om militair samen te werken met zijn overste die van lagere komaf was.

Er was echter meer aan de hand. In Rome heerste dan terecht een klimaat van onrust, van angst voor een vernieuwde Gallische dreiging, mede door de druk van de uit het noorden oprukkende Cimbren en Teutonen. Deze Germaanse volkeren hadden rond 120 v.C. Jutland en Sleeswijk-Holstein verlaten en bereikten tien jaar later langs Helvetië het zuidoosten van Gallië, waar ze zich bij de plaatselijke opstand tegen Rome aansloten.

Op dat ogenblik lag Italië open voor hen maar ze trokken naar Spanje waar ze echter in 103 v.C. werden verdreven. Samen met Helvetiërs en Teutonen richtten ze zich terug naar Italië, maar dat waren vijgen na Pasen. De Romeinse veldheer Marius kon ze eerst verdelen en daarna afzonderlijk verslaan. Hij deed dat in 102 nabij Aix-en-Provence (Aquae Sextiae) en daarna in 101 bij Vercelli in de Povlakte. Zo kon de prille romanisering van de Zuid-Franse kustzone doorgaan met onder meer de rivier- en zeehaven nabij het oppidum Naro (Narbonne) als bruggehoofd en vervolgens hoofdstad van de eerste Romeinse kolonie aan deze kant van de Alpen. Vrij snel waren er terug Romeinen in het Gallische Tolosa.

DE ROMEIN POSIDONIUS OP ONDERZOEK

We hebben veel geluk want in de tijd dat de zwarte legende van Caepio furore maakt in het politieke labyrint van Rome, liep daar een ernstige Griekse historicus rond. Posidonius (Poseidonios) is een stoïcijnse wijsgeer en veelzijdige geleerde die na 110 v.C. rondreist in Italië, Noord-Afrika, Spanje en Gallië. Hij is een vriend van Cicero en Pompeius. Zijn eigen geschriften zijn verloren gegaan, maar we weten toch veel van hem en zijn bevindingen door Cicero, Seneca, Plinius en vooral Strabo. Posidonius was een heftig bestrijder van mythes en ging daarvoor doortastend ter plaatse onderzoek doen.

Tien jaar na de Romeinse nederlaag van Orange is hij als veertigjarige in Zuid-Gallië en wil meer weten over het heiligdom van Tolosa en dat vervloekte goud. Zijn informatie stelt hem in staat om de absurditeit aan te tonen van de eerste mythe: het Tolozaanse goud kwam zeker niet uit Delphi. De man pakt het wetenschappelijk aan en zoekt naar oorzakelijke verbanden: natuurlijke zoals het klimaat (!), industriële zoals mijnontginning, maar ook culturele, sociale, religieuze en historische. Hij trekt zelf het terrein op want hij wil niet afhankelijk zijn van de subjectiviteit of het geknoei van anderen. Hij ondervraagt betrouwbare getuigen. Kortom, volgens moderne maatstaven was Posidonius een kritische toponderzoeker die geen schrik had om te reizen, om zijn laarzen te bemodderen en zijn hemdje nat te maken. Uitzonderlijk is dat voor een hellenistische onderzoeker wanneer het niet over de Grieken of Romeinen gaat, maar zoals hier over de 'barbaren'.

De conclusies van Posidonius over de Tolosaten en hun schat zijn ons overgeleverd door een gedetailleerde synthese van Strabo (64 v.C.-19 n.C.), een Griekse geograaf en geschiedschrijver, en eveneens stoïcijn. Zijn beroemde Geographica in 17 boekdelen is bewaard gebleven. Traktaten van dit werk waren tot in de middeleeuwen pedagogisch materiaal in schoolboeken.

Volgens Posidonius kon het goud en zilver in het heiligdom van Tolosa en in de vele aan goden gewijde vijvers van de omgeving zeker niet vanuit Delphi komen, en wel om volgende vier redenen:

  • De schat van Tolosa bestond uit goud en zilver in bare onbewerkte staat terwijl die van Delphi aan het orakel geofferde bewerkte objecten waren.
  • Tijdens de Gallische invasie van 279 v.C. was er niet veel buit meer te vinden in Delphi, want de plaats was reeds voordien grondig geplunderd, namelijk in 356 v.C.
  • De Tectosagen vormden slechts een kleine fractie van het leger van Brennos en hadden bijgevolg de eventuele buit met vele anderen moeten delen.
  • Na de aanval op Delphi werden de Galliërs overwonnen en hun leger verspreid, waardoor tal van krijgers niet konden terugkeren naar hun thuisland.

En dan voeg ik er nog eentje bij : de Romeinse cité van Tolosa, ongeveer 90 ha groot, werd pas ingericht met straten, muren, torens, poorten en een brug-aquaduct met watertoren tussen 10 v.C. en 14 n.C. en met succes bevolkt. Dat bewijst het amfitheater op de andere oever waar plaats was voor 12 à 14.000 toeschouwers en waarvan de indrukwekkende resten nog steeds bestaan. Werkelijk de moeite om te gaan bekijken. Toulouse als keizerlijke stad bestaat dus 'slechts' 2000 jaar.

In de tijd van Caepio en Posidonius was er alleen de Gallische agglomeratie van ongeveer 70 ha groot in het kwartier van Saint-Roch, twee kilometer meer stroomopwaarts, en nog een andere in Vieille-Toulouse op een heuvel. Pas in 2009 tijdens de afbraak van de kazerne Niel konden de archeologen eindelijk in Saint-Roch werken met onverwacht gunstige resultaten. Deze zone extra muros van de nieuwe Romeinse cité werd in 14 n.C. verlaten en bleef tot 1960 akkerland.

De vier argumenten van Posidionius zijn van beton om de mythe van Delphi naar de historische rommelkamer te verwijzen. Maar zoals dat een goede historicus betaamt, moet hij dan een alternatieve verklaring aanbrengen voor het bestaan van de schat. En dat doet de hellenistische geleerde voortreffelijk.

  • De streek van Tolosa was volgens hem rijk aan goud(ertsen). Dat klopt want bijvoorbeeld de goudmijn van Salsigne nabij Lastours was tot voor kort de laatste in ontginning van Europa. Er waren tal van zilvermijnen in de Corbières, de Pyreneeën (Ariège), en het buurgebied van de Rutenen (Centraal Massief).
  • De Gallische streekbewoners leefden zonder luxe. Zij zochten dus geen edele metalen voor zichzelf.
  • Zij vreesden de goden, en talrijk waren zij die offerandes brachten zonder dat iemand die durfde aan te raken. Deze 'heidense' vroomheid en de zekerheid dat het depot intact bleef, zorgden voor een onophoudelijke accumulatie van goud en zilver.

Voor een hellenist is dergelijke ontwikkeling over de barbaarse Tectosagen zoals gezegd verbazingwekkend. Maar Posidonius was zelf geen Romein. Hij was afkomstig van de hellenistische stad Apamea in Syrië en kreeg zijn onderwijs in het door Rome bezette en gedegradeerde Athene.

Goud heeft de merkwaardige eigenschap om als dode materie de menselijke geest koortsig te maken. Generaties van goudzoekers hebben gedroomd van de schat van Tolosa, generaties van onderzoekers hebben allerlei stellingen geopperd. Ook de moderne mythe van het vervloekte goud van Bérenger Saunière van Rennes le Château steunt op de oudere van Tolosa ! Dat antieke goud was echter niet allemaal op één plaats verzameld. Posidionius meldt dat er met publieke vergunningen werd gewerkt, met aankopers en werken om de vijvers met gouddepot te draineren en droog te leggen. Er is natuurlijk de brutale roof van Caepio in 106 tijdens diens korte bezetting, maar die had slechts een gedeelte van het goud mee vanuit het heiligdom, wellicht gelegen op de heuvel van Vieille-Toulouse. Vervolgens was Tolosa enkele jaren vrij tot na de overwinningen van Marius. Pas dan gaat de bezetter een en ander organiseren. Die feiten zijn recent wanneer Posidonius in situ aan zijn onderzoek begint.

De verdeling van vijvers of moerassen in loten en hun toekenning aan een aantal kopers doet denken aan een vrij grote oppervlakte, wellicht verspreid en niet rond één heiligdom. De vraag is nu waar die zich allemaal bevonden. Dit is een gedeelte van het rapport van Posidonius zoals overgeleverd in de boeken van Strabo:

Hij zegt dat de rijkdommen gevonden te Tolosa [door Caepio] ongeveer 15 000 talenten waarde hadden. Sommige waren neergelegd in omheinde ruimten en andere in heilige vijvers. Ze bestonden niet uit bewerkte objecten maar uit ruwe van goud en zilver. [...] De streek herbergde schatten op talrijke plaatsen omdat ze rijk was aan goud en bevolkt door mensen die de goden vreesden en zonder luxe leefden. Vooral de vijvers garandeerden de onschendbaarheid van de schatten, ook plaatsten zij er zware gewichten van zilver of zelfs goud. De Romeinen, meester geworden van de plaatsen, verkochten de vijvers ten bate van de Staat en vele kopers vonden er grote blokken van gehamerd zilver. Te Tolosa was het heiligdom eveneens gewijd en in grote verering gehouden door de bewoners van de omgeving. De rijkdommen namen voortdurend toe want talrijk waren degenen die er brachten ter offerande zonder dat iemand er durfde aan te komen.

Misschien vraagt u zich af hoe het proces in Rome voor Caepio afliep. Niet goed: eerst werd hij uit de Senaat verstoten en daarna ontdaan van zijn burgerstatuut. Hij werd veroordeeld tot het betalen van 15.000 talenten en kreeg de zwaarste straf. Hij koos voor een levenslange verbanning naar Smyrna in Klein-Azië. Zijn familie was geruïneerd en zijn vrouw en dochters moesten zich naar verluid overleveren aan prostitutie.

Beknopte bibliografie

P. DE GORSSE, Les grandes heures de Toulouse, Perrin, 1978, p. 13-31
M. LABROUSSE, Toulouse antique, des origines à l'établissement des Wisigoths, Parijs, 1968, p. 129-136
P. MORET, L'Histoire de deux défaites, Tolosa et Caepio, in: Vae Victis : Perdedores en mundo antiquo, Barcelona, 2012, p. 141-153
― Légende ou histoire : enquête sur l'or de Toulouse, in : Midi-Pyrénées Patrimoine nr. 40, Toulouse, 2014, p. 66-67
M. SEGRE, Il sacco di Delfi e la leggende dell' Aurum Tolosanum, in : Histora nr.3, 1929, p. 592-648
W.VANDERZEYPEN, Narbonne tijdens de kathaarse periode en de kruistochten, in : Kathaarse Kroniek nr. 17, SAC, Brussel, 2009, p.46-48
G. VERRIER, Saint-Roch, une agglomération gauloise sous un quartier de Toulouse, in : Midi-Pyrénées Patrimoine nr. 40, Toulouse, 2014, p. 62-65

[Terug omhoog]

De pastelindustrie in de Lauragais

Toeristen verbazen zich vaak over de talrijke privé-paleizen in Toulouse en Albi. Men bewondert de bakstenen gevels en torentjes uit de Renaissancetijd, maar de reden achter deze welvaart blijft meestal een mysterie. Daarom wil ik in dit artikel een tipje van de sluier oplichten.

In de tweede helft van de 15e eeuw ontstond in het gebied tussen Albi, Carcassonne en Toulouse een bijzondere economische activiteit. Kooplieden uit binnen- en buitenland, inzamelaars, wegers, ververs, inpakkers, transporteurs en boeren: de hele dichtbevolkte Occitaanse regio raakte erbij betrokken. Zwaar beladen houten karren verdrongen zich vanuit de Lauragais voor de poorten van Toulouse en de Garonne lag vol boten, die tussen Toulouse en Bordeaux heen en weer zeilden. Heel Europa is geïnteresseerd. De reden voor deze nieuwe rijkdom is de teelt en handel in pastel (in het Nederlands wede genaamd), één van de zeldzame natuurlijke grondstoffen voor de kleur blauw.

torenSinds mensenheugenis was al bekend dat uit pastel een rijke en watervaste kleur blauw kon worden gewonnen. Ook in andere landen in Europa werd pastel geteeld (waaronder Duitsland, Italië, Engeland en Spanje), maar de zachte winters, de lenteregens en de hete zomers van de Lauragais verzekerden een uitbundige groei en werd daardoor al snel het uitverkoren land van deze teelt, die daardoor een uitzonderlijk groei doormaakte. Dat gold ook voor Toulouse, dat door zijn positie langs de Garonne uitgroeide tot de doorvoerplaats naar Bordeaux, waar vandaan de pastel over zee naar het buitenland vertrok.

De blauwe kleurstof werd gewonnen uit de bladeren van de Isatis Tinctoria, een plant die enigszins lijkt op koolzaad. De akkers in de heuvelachtige Lauragais stonden er vol mee en hele volksstammen waren bezig met het bewerken en onkruidvrij houden van de grond. Het blad werd met de hand geplukt en onder de zware steen van een pastelmolen tot pulp vermalen. Die werd met de hand tot ballen gedraaid, die men een aantal weken liet drogen. Deze ballen werd 'coques' of 'cocagnes' genoemd. Om de blauwe kleurstof te krijgen was echter nog een tweede bewerking nodig: de gedroogde coques werden opnieuw fijngemalen en natgemaakt. Deze brei liet men een aantal maanden gisten (rotten!) totdat men na een lang proces van drogen en zeven een handvol zuivere blauwe kleurstof overhield, die via Toulouse en Bordeaux zijn weg vond naar de ververijen van de koninklijke hoven en de grote steden van die tijd: Londen en Antwerpen. Door de beperkte transport- en betalingsmogelijkheden duurde het vaak meer dan drie jaar voordat een handelaar de opbrengst van een verkochte partij pastel daadwerkelijk in handen kreeg.

rempartsDit alles zorgde voor een snelle evolutie in handelstechnieken en uitbreiding van het juridische en financiële systeem. Door de pastelhandel ontstond in betrekkelijk korte tijd een aanzienlijke groep welgestelde burgers met in de hoofdrol een klein aantal zeer gefortuneerde families, die meestal ook in het stadsbestuur terechtkwamen. De handel in pastel was zeer lucratief en de enorme winsten werden gespendeerd aan het verfraaien van de stadspaleizen, het bouwen van pronktorens en mooie buitenhuizen. Niet voor niets staat het Nederlandse begrip 'land van Kokanje' (afgeleid van cocagne) synoniem voor 'luilekkerland'. Maar de pastelhandel was tegelijkertijd ook zeer risicovol

Het was immers een landbouwproduct, waarvan de kwaliteit vooral werd bepaald door het weer in de maanden april/mei in de omgeving van Caraman. Twee verregende lentes in 1559 en 1560 en de bijbehorende waardeloze oogsten zorgden in 1561 voor een ware handelscrisis. De export stokte doordat in het buitenland grote twijfels rezen over de kwaliteit van de aangeboden pastel en toen in Toulouse in dat jaar ook nog eens ernstige godsdienstrellen uitbraken tussen katholieken en protestanten, betekende dat het einde van deze bijzondere bloeiperiode. Wat overbleef is een stad met een buitengewone grandeur en vele tientallen luxueuze stadspaleizen: een spectaculaire herinnering aan deze bijzondere periode in de geschiedenis van Toulouse en de Lauragais.

Jeanine Zwalve

Meer weten over de pastel?

Jeanine Zwalve heeft in 2012 een boek uitgegeven. In 2008 hebben wij haar bij Neerlandia leren kennen, waar ze een paar maanden verbleef om haar verhaal verder te documenteren. In deze roman vertelt zij hoe enkele machtige families de lucratieve blauwververij in handen hebben. Achter de zoete pasteltinten gaan Dallas-achtige intriges schuil, terwijl godsdienstoorlogen het leven en het zaken doen bemoeilijken. Een jonge vrouw ontdekt dat haar weinig liefdevolle vader er oneerzame praktijken op na houdt.

Deze kloeke roman leest als een trein. Erades investeerde bovendien veel tijd in een studie naar de stad en de pastel en dat lees je terug. Het meeslepend opgeschreven verhaal is natuurlijk verzonnen, maar het had zo gebeurd kunnen zijn. Loop nu nog eens door die oude stad met zijn mooie herenhuizen (overgenomen van www.hurktoilet.nl)

Jeanine Erades: Duivelsblauw, 502 pagina's, 19,99 euro.

Ook leverbaar als e-book: 9,99 euro.

www.duivelsblauw.nl/roman

Kijk ook op: www.bleu-de-lectoure.com

Bent u nieuwsgierig geworden, dan kunt u naar Lectoure of de winkel in Toulouse bezoeken. Deze winkel is gevestigd in één van die hôtels die gebouwd is in de bloeitijd van de pastel: l'hôtel Delfau (1495).

La Fleurée de Pastel, 20 rue de la Bourse, 31000 TOULOUSE, Tél. / Fax : 05 61 12 05 94

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Horaires : 10h30 à 13h - 14h30 à 19h

[Terug omhoog]

Een lesje Occitaans

Tuurlijk iedereen spreekt Frans hier in Toulouse, maar om je ècht te integreren en omdat het gewoon leuk is, geef ik hier een lijstje met woorden, die geboren en getogen Toulousains gebruiken. Af en toe overigens zonder te weten, dat dit lokaal woordgebruik is en dat ze een dergelijk woord niet "dans le Nord" gebruiken (het noorden van Frankrijk: daar, waar het vrijwel onbekend, koud en nooit zo goed is als hier in Toulouse). Wil je, je echt verdiepen en 661 pagina's doorwerken, dan raad ik het volgende boekwerk aan:

Les mots de Toulouse: lexique du français toulousain, geschreven door Bernard Moreux en Robert Razou, uitgegeven door Presses Universitaires du Mirail, ISBN : 2-85816-510-6 (ongeveer 30 euro). Ik heb veel aan dit naslagwerk gehad, om dit stukje te kunnen schrijven.

Wie het wat rustiger an wil doen, surft naar occitanet.free.fr/tolosan/lexique.htm

Toen ik in Groningen woonde, ben ik nooit verder gekomen dan "dakhoas" (dakhaas, oftewel kat) en "nait soez'n" (niet zeuren), maar net als in Groningen, hebben de mensen hier, behalve aparte woorden, ook een lokaal accent.

Om het maar even simpel te zeggen, zult u al gauw horen dat hun uitspraak hier ongeveer overeenkomt met "du ving, du paing et du boursing". In sommige delen van de Langue d'Oc, komt daar dan nog een rollende "r" bij, bij voorbeeld in de Ariège. Verder wordt de "e" te pas en door sommigen te onpas uitgesproken. Waar Parijzenaars "petit' byciclet'" met een puntig T'tje aan het eind zeggen, hoor je hier: "petitu bicyclettu", soms zelfs achter woorden die er geen nodig hebben, zoals oui-u (dit komt overigens ook wel in andere regio's van Frankrijk voor).

De Fransen van elders moeten gniffelen, want zij denken dat alle geboren en getogen Toulousains hun taal larderen met "con". In de rest van Frankrijk is "con" het equivalent van ons woord "kut" of "klootzak", maar deze platte connotatie heeft het woord hier niet altijd. De meeste Toulousains vinden dit woord echter toch heel grof en zullen het daarom niet gebruiken. Maar anderen schamen zich niet:

Mannen, die elkaar goed kennen, kunnen elkaar begroeten met "eh con!". Anderen larderen hun praatjes met "con" op allerlei moment, zoals wij misschien het woordje "uh" of "hè" of "nou" zouden kunnen gebruiken. "Eh bé (Eh bien), ma mère con, elle voulait m'acheter des chaussures con, mais con, elles étaient trop chères con!"

"Putain con !" of "Boudu con! " en in meerdere mate "boudu!" of "boudiou!" (bon Dieu) worden gebruikt als uitroep van verbazing of medeleven, zoiets als "Jeetje" in het Nederlands.

Soms worden er verkleiningen gebruikt, die op -ou of -oune eindigen, waar wij -je of -tje gebruiken. Bij voorbeeld: Ninou (nin=kind, denk aan nain in het frans en nino in het spaans)

Pitchou of petitou (kleintje), Pierroun (Pietje).

Tè: betekent zoiets als " hee" in het Nederlands. Tè, viens avec moi! (Hee, ga mee met mij). Maar dikwijls is het ook een uitdrukking van verbazing.

In de winkel

"Voulez-vous une poche, Madame ? " Waar je op school hebt geleerd dat een tasje sac heet en je in het noorden van Frankrijk met sac of sachet vooruit kan, moet je hier voor plastic tasjes het woord poche gebruiken.

Eten

Hoewel het in de praktijk meestal geen problemen oplevert, is hier een wat ander woordgebruik voor de maaltijden, dan in het " officiele " Frans.

Ontbijt: déjeuner tegenover petit-déjeuner

Lunch : dîner tegenover déjeuner

Avondeten: souper tegenover dîner

Chocolatine: heet in Parijs" pain au chocolat". Het is een rechthoekig sausijzenbroodje met een chocoladeworst erin.

Croustade: is een soort appelvlaai van bladerdeeg, bedekt door een bladerdeeg "deksel"

Fougasse (of fouasse): een artistiek gevormd brood, soms gevuld met spekjes of olijven.

Oreillettes: gefrituurde, dunne repen deeg met poedersuiker bestrooid. Ze worden door sommige oudere mensen pescajous (etym. Pascas: Pasen) of pets de nonnes genoemd. (oliebollen heten ook pets de nonnes).

Ze worden het hele jaar klaargemaakt, maar er is een feest waar ze met name gegeten worden, evenals pannenkoeken, namelijk begin februari met Chandeleur (Maria-lichtmis).

Millas: een soort polenta. Het wordt gebakken en gegeten met suiker. Je kunt het bij sommige slagers verkrijgen, die het met varkensvet klaarmaken. Vroeger werd dit op straat verkocht door millasverkoopsters. Na de oorlog is dat verdwenen.

Fritons: bij de bereiding van een salé (confit de canard, confit d'oie), worden er stukjes eend of gans gesmolten om het vet voor de salé te verkrijgen. Wat overblijft zijn de fritons. Ze worden koud als voorgerecht gegeten of er wordt een paté van gemaakt. Verkrijgbaar bij de betere slager.

Castagne: ja, inderdaad dit betekent dus gewoon (tamme) kastanje, terwijl elders chataigne wordt gebruikt voor tamme kastanje. Maar castagne betekent overal in Frankrijk ook een klap of vuistslag.

Escagarol: "escargot" oftewel slak. Eet smakelijk.

Rousillous : voor de paddestoelenzoekers onder ons : lactaire délicieux (lactarius deliciosus) : groeit in dennebossen en is eetbaar.

Chabrot/chabrol: als je soep (bouillon) in je bord bijna op is, gooi je er een scheutje wijn bij. Mmm

Tchuquer : zuipen of zuigen. Le bébé tchuque betekent de baby zuigt, maar het kan ook betekenen dat iemand teveel alcohol drinkt: Il tchuque beaucoup trop.

Gnaquer : bijten, een hond kan je bijten, maar je kan ook gnaquer une pomme ou une poire.

Kinderen : Les pitchous et les pitchounettes, petitou et petitotte, ninot, ninou

Risou : lachje

Poutou : zoentje

Menottes: mains

Ratoun : melktandje (muizentandje), maar ratou (voor jongens, kinderen) of ratounette (voor meisje), allemaal kleine ratjes.

Ventrou: buikje

Pissou: " faire le pissou" is een plasje doen (wordt gebruikt voor kinderen)

Enkele werkwoorden :

Escagasser :kapotmaken of irriteren : "tu m'escagasses" (tu m'énerves/ tu m'emmerdes)

Mascagner : kapot maken, abîmer of bousiller Ces casseroles sont toutes mascagnées, elles valent plus rien.

Tchaoupiner : friemelen, betasten, bij voorbeeld op markt: "tchaoupiner les fruits"

Trifougner : snuffelen, door elkaar halen : Arrête de trifougner dans mon sac !

Peguer : plakken (la neige pègue sur les chaussures)

Tarabuster lastig vallen

Pet : (de "t" wordt uitgesproken) vergelijkbaar met "coup", een slag of steek

J'ai attrapé un pet sur ma voiture. Ik heb een deuk in mijn auto. Als je de "t" van pet niet uitspreekt, betekent het woord "scheet".

Cluques : bril

Mountagnol : montagnard, berbeklimmer

lou capèl, capelou : hoed hoedje

oustal, oustalet, oustalou : huis, huisje (denk aan hostal in het Spaans)

adiou : adieu, "dag!" als je komt of als je weggaat.

Pays Bas : kan hier betekenen, niet Nederland, maar de vlakte in vergelijking tot de heuvels of de bergen

Tranquillot : rustig (i.p.v. tranquille)

Palombe : een soort duif: ringduif (pigeon ramier). La chasse à la palombe vindt plaats in baskenland.

Tot slot een leuke Toulousaanse uitdrukking: Maigre comme une bicyclette!

[Terug omhoog]

Een blindengeleidehond adopteren in Toulouse

artikel mei 2010

Bij een vroegere voorzitster van de vereniging Neerlandia werd in mei 2010 besloten een blindengeleidehond te adopteren. Wat de gevolgen zijn voor gezin en hond zijn, kunt u lezen in 2 door Mariette Sobels geschreven ' ervarings' documenten. De Facebookpagina van de chiens guides Grand Sud vindt u hier.

Deel 1: Een blindengeleidehond adopteren in Toulouse

Deel 2: Vervolg: een blindengeleidehond adopteren

[Terug omhoog]

MS (2019)